fangmanblues
en andere gedichten
geschreven, verzameld en
ter plaatse tentoongesteld
ter gelegenheid van
het monumentenweekend 2018
Oosterbeek, zaterdag 8 en zondag 9 september 2018
GEDICHT 1:
Fangmanblues
Ik was er nooit geweest – begraafplaats Fangmanweg
in Oosterbeek – verborgen onder majestueuze beuken
die eeuwig treuren, rondom een baarhuisje
wit als het licht, een tiny house avant la lettre
Een baarhuisje, proef het woord, laat het langzaam
wegsterven in je mond, denk aan opgebaarde zwervers
of drenkelingen, omhoog gesleept met paard en kar
een baarhuisje… als een crèche voor kinderen zonder ouders
Ach, al die uitgestorven namen uit de voorvorige eeuw…
er liggen rode rozen op het graf van Jacob van Lennep
een levende mens denkt nu aan hem, 150 jaar na zijn verscheiden
Schilder Bilders ligt er ook, genoemd naar ons nieuwe dorpscafé
Begraafplaatsdenken is niet-denken, maar ik verdwijn
in stoute gedachten zittend op het enige bankje, zonder zicht,
stel dat Jacob van Lennep en Augusta de Wit bij Petrus komen…
begraafplaatsmoppen zijn net doodgeboren kindjes
Dat wordt nooit wat; dan maar mijmeren op
zo’n statig graf achter in de tuin, met de rug naar
nieuwbouwhuizen. Geen zon vandaag, guur winterweer
en spreuken op zwarte beuken, het hemelen van vogels
De buitenkraan is nog dicht, ik ruik geuren van koffie
uit de wijk en vergeet mij in dagelijkse beslommeringen
zoals verlangen naar vier houten banken onder de takken
het niets moet hier vanuit iedere gezichtshoek te zien zijn
Jeroen Hendriksen
GEDICHT 2:
Oosterbeek, mei 20l8
De schilder Bilders ligt er
en van ’s Gravenweert, een dichter
Bilders is nog met een weg vereerd
maar van ’s Gravenweerd?
Nooit eerder van gehoord.
Leeft een beeld dan sterker dan het woord?
In alle zien beweegt zich leven,
maar een lezer moet zelf een woord beleving geven;
anders blijft het tot een begraven naam beperkt.
Dit werd tussen deze zerken opgemerkt
en is tevreden opgeschreven.
Hier rust ook de dood, waardig en kalm,
bericht van deze zijde van
Aart Gallum
(uit: Wandelen met 20 dichters door groen Oosterbeek,
Uitgave Poëziefestival, 2005)
GEDICHT 3:
Jacob van Lennep in linnen banden,
in stenen handen, ijzeren hek;
een boom staat op zijn gaf te branden
als een late lamp in een slaapvertrek.
Hij laat de wind over zich heen gaan,
de wind die aan de blaren bijt.
Als ik hier lag, wat was ik eenzaam,
wat is erger dan eenzaamheid.
Het onherroepelijke leven
staat als een boom boven ons uit.
Zomer en winter om het even,
de wind slaat alles in de tijd.
Guillaume van der Graft
(uit: Als dit Ierland was…, de letteren in de gemeente Oosterbeek, 1997)
GEDICHT 4:
Op dit nationale en huislijk feest
Zijn wij naar Oosterbeek geweest;
En de waarheid is, dat het ons allen
Daar dan bijzonder best is bevallen.
Terwijl de anderen uit wandelen zijn gegaan
Heb ik bij Van Lennep’s graf gestaan.
Zacht ruste ’s mans asch! Maar, mag ik het zeggen,
Dan logeer ik hier liever, dan daar te leggen.
François Haverschmidt
(uit: Als dit Ierland was…, de letteren in de gemeente Oosterbeek, 1997)
GEDICHT 5:
Hier ligt Van Lennep dood,
En rot in ’s aardrijks schoot.
De man is secretaris,
Inspector, Commissaris
En Ridder ook geweest
Van ’s Nederlandse beest.
Rijksadvocaat daarneven,
En ook tot lid verheven
Van meen’ge Maatschappij.
Van ’t Instituut daarbij.
Hij heeft ook veel geschreven,
Zodat hij bij zijn leven
De persen zwoegen liet.
~ Professor was hij niet.
Grafschrift door Van Lennep zelf
geschreven.
(uit: Marita Mathijsen Jacob van lennep, Een bezielde schavuit, 2018)
GEDICHT 6:
Op het kerkhof
Ik zou hier wel gelukkig zijn
om zomer en om zonneschijn
wanneer ik jonger was – en niet
te vol was van te veel verdriet
Maar als ik jong was en nog klein
dan zou ‘k hier niet gekomen zijn
want kinderen waarderen niet
de stilte van dit vreemd gebied
Hier lijkt de zon hun minder fijn
een angstigheid is in hun brein
voor ’t open graf waar ’t soms geschiedt
dat men er oude beenderen ziet
Maar ‘k zou hier nu gelukkig zijn
om vlinders en om zonneschijn
wanneer ik anders was – en niet
te vol was van te veel verdriet
Jan Hanlo
(uit: Een zucht als vluchtig eerbetoon
Funeraire gedichten uit de moderne Nederlandse poëzie,
samengesteld door Jos Versteegen en Victor Vroomkoning)
GEDICHT 7:
Het gesloten kerkhof
Overgebleven uit een ruimer tijd,
Nu met een nieuwe stad benauwd omgeven
En door goedkope huizen haast verdreven –
Hoe lang gunt men ’t gesteente hier nog respijt?
Het is de dood niet langer meer gewijd,
Dit kerkhof, schrijn van zó verleden leven,
Dat de herinnering eraan reeds even
Vergankelijk werd als zijn vergankelijkheid.
Toch moet het eens – hoe kort geleên? –
Alleen gelegen hebben in de weiden,
Met bomen, ruisend in de vrije wind.
Eenzaamheid en geheim zijn hooploos heen.
Niet die de dood, noch die de liefde lijden
Vinden de stilten, waar men sterft en mint.
J.C. Bloem
(uit: Een zucht als vluchtig eerbetoon
Funeraire gedichten uit de moderne Nederlandse poëzie,
samengesteld door Jos Versteegen en Victor Vroomkoning)
GEDICHT 8:
Bedolven lig ik onder al
wat bomen lieten vallen
ouderwets gezegd ’t struweel
met gewortel dat mij kietelt
Bewegen kan ik niet
ik word bewogen
ook al is het mij vergaan
ik moet wel lachen
René Kijne
Arnhem, juli 2018
GEDICHT 9:
Vergeet mij niet
Waar oost of west is?
Welke wind waait?
Wie mij kent of heeft gekend?
Gestamp van voeten
Leren zolen
Lekke laarzen
Of er bloemen op me staan?
Als jij me bent verloren
dan pas
dan pas
is het met mij gedaan
René Kijne
Arnhem, juli 2018
GEDICHT 10:
Goesting
Oh, Dood wat ben je gulzig ingesteld
ongeacht je macht om al wie sterven wil
mee te nemen, pluk je prille geesten uit
het voorgerecht van hun levendig bestaan.
Je begeerte kent geen grenzen:
drenkelingen uit rivieren opgevist
jonge mannen die sneuvelden voor vaderland,
zijn niet van je dis te slaan.
Prop jezelf niet vol met vitaliteit
laat in hemelsnaam nog wat extra ruimte
voor uitgezakte yoghurt
met in brandewijn gewelde pruimen.
Michelle De la Haye
Oosterbeek, augustus 2018